Jaap en de Bonenstaak

Er was eens een arme weduwe, die samen met haar zoon Jaap in een klein huisje woonde. Jaap was niet zo'n geweldig slimme jongen, maar hij was wel erg goedhartig. Ze hadden een strenge winter achter de rug, het geld was op en er was haast geen eten meer in huis. Het enige wat ze nog konden doen was hun koe verkopen en daarom zei het vrouwtje op een ochtend tegen Jaap: "Ik ben te zwak om zelf te gaan, jongen. Ga jij dus met onze koe naar de markt en verkoop haar."

"Niet zo somber moeder," zei Jaap, "ik kan toch ergens werk gaan zoeken."

"Dat hebben we al zo vaak geprobeerd, maar niemand wil je hebben," zei z'n moeder. En dus ging Jaap met de koe naar de markt. Onderweg kwam hij een slager tegen. Ze raakten aan de praat en de slager liet hem een paar prachtige bonen zien. "Ze zijn erg veel waard," zei hij en hij haalde de domme jongen over, de koe te ruilen voor de bonen. Toen Jaap thuiskwam met een handvol bonen in plaats van een zakvol geld, was zijn moeder verslagen. Ze huilde hete tranen en gaf Jaap een standje omdat hij zo dom was geweest, Het speet Jaap vreselijk en die avond gingen moeder en zoon verdrietig naar bed, want ze wisten, zich nu geen raad meer.

De volgende morgen sloop Jaap stilletjes de tuin in. "Ik kan die wonderbonen op z'n minst planten," dacht hij.

"Moeder zegt wel dat het gewone pronkbonen zijn, maar je kunt nooit weten." En hij nam een stokje, maakte wat gaatjes in de grond en stopte de bonen erin. Die dag aten ze de laatste kruimeltjes brood op. De volgende dag zou er helemaal geen eten meer zijn. Jaap kon niet slapen van verdriet en berouw. Toen de zon opkwam, stond hij op en wandelde de tuin in. Tot zijn stomme verbazing zag hij dat de bonen in de loop van de nacht waren opgekomen. De stengels reikten tot ver boven de hoge rots die naast het huisje stond. Ze hadden zich door elkaar geslingerd tot een stevige touwladder, die in de wolken verdween.

"Daar kun je best tegenop klimmen," dacht Jaap en hij besloot meteen het te proberen. Hij klom hoger en hoger langs de bonestengels tot alles onder hem begon te verdwijnen; het huisje, het dorp en zelfs de hoge kerktoren zagen eruit als speelgoeddingetjes, en nog steeds had hij het topje van de stengels niet bereikt. Jaap begon moe te worden en een ogenblik dacht hij erover weer naar beneden te gaan. Maar hij was een doorzettertje en hij wist dat je nooit halverwege moet opgeven, wanneer je iets wilt bereiken. Uitrusten mag wel, dus dat deed hij een paar minuten. Hij klom hoger en hoger en op het laatst durfde hij niet eens meer naar beneden te kijken, uit angst voor duizeligheid. Eindelijk bereikte Jaap het topje van de stengels. Hij stond in een prachtig land met groene weiden, waarin schapen liepen te grazen. Er stroomde een kristalhelder beekje en niet ver van de plaats waar hij van de stengels was afgestapt, lag een prachtig, groot kasteel. Terwijl Jaap dat alles verbaasd stond te bekijken, kwam er een vreemd-uitziende vrouw uit het bos naar hem toe. Ze had een puntmuts op van rood satijn, afgezet met wit bont. Haar haar golfde los over haar schouders en ze had een staf in haar hand. Jaap nam zijn muts af en maakte een buiging. "Goedemorgen mevrouw," zei hij beleefd, "is dat uw huis?"

"Nee," zei de vrouw, "maar luister, dan zal ik je de geschiedenis ervan vertellen. In dat kasteel, dat op de grens van Sprookjesland staat, woonde eens een dappere ridder. Hij had een mooie, lieve vrouw en een stel aardige kinderen. En zijn buren, de kabouters, waren erg op hem gesteld en daarom gaven ze hem vele mooie en kostbare cadeaus. Er werd veel over deze schatten gepraat en een geweldige reus - een schurk van een man - die hier niet ver vandaan woonde, besloot ze in de wacht te slepen. Hij gaf een onbetrouwbare bediende van de ridder geld om hem stiekem het kasteel binnen te laten en toen de ridder sliep, sloeg hij hem dood. Toen ging hij naar de kinderkamer en vermoordde al de arme kinderen die hij daar vond."

"Gelukkig was de vrouw van de ridder niet thuis. Ze was met haar jongste zoontje, die pas een paar maanden oud was, op bezoek gegaan bij haar oude kindermeid in het dal en omdat het zulk slecht weer was, was ze er ook maar blijven slapen. De volgende morgen, zodra het licht was, kwam een van de bedienden die erin geslaagd was uit het kasteel te ontsnappen, het afschuwelijke nieuws over haar man en kinderen brengen. Zij kon het eerst niet geloven en in haar verdriet wilde ze terug naar het kasteel, om daar het lot van de anderen te delen. Maar de oude kindermeid smeekte haar onder tranen eraan te denken dat ze nog één kind over had. Het was haar plicht terwille van hem te blijven leven. De vrouw van de ridder bezweek voor dit argument en stemde erin toe, zich in het huis van de oude kindermeid te verschuilen. De bediende had haar verteld dat de reus had gezworen, dat hij haar en de baby zou vermoorden, zodra hij hen te pakken zou kunnen krijgen."

"De jaren gingen voorbij. De oude kindermeid stierf en ze liet haar huisje en meubels na aan haar arme meesteres, die er nu al zo lang woonde en boerenwerk deed voor de kost. Ze had een koe gekocht van het beetje geld dat ze bij zich had gehad. Van de melk en van wat ze met haar spinnewiel verdiende, konden zij en haar zoon net in leven blijven. Er was een kleine tuin bij het huisje en daar verbouwde zij bonen, erwten en kool, en de vrouw schaamde zich niet op het land te gaan werken om haar opgroeiende zoon nog meer dingen te kunnen geven die hij nodig had."

"Jaap, die vrouw is jouw moeder. Het kasteel was je vaders kasteel en eens zal het van jou zijn." Jaap slaakte een kreet van verbazing: "Mijn moeder! O mevrouw, wat moet ik doen?"

"Het is je plicht om het voor je moeder terug te winnen," zei de vrouw, "maar het is erg moeilijk en heel gevaarlijk, Jaap. Ben jij dapper genoeg om het te proberen?"

"Ik ben voor niets en niemand bang wanneer ik voor een rechtvaardige zaak recht," zei Jaap dapper.

"Dan ben jij van het soort dat reuzen verslaat," zei de vrouw met de rode puntmuts. "Je moet het kasteel binnengaan en twee dingen te pakken zien te krijgen: de kip die gouden eieren legt en de sprekende harp. Vergeet niet dat alles wat de reus bezit in werkelijkheid van jou is." Toen ze was uitgesproken, verdween de vrouw met de rode muts plotseling in het niets en toen begreep Jaap natuurlijk dat zij een fee was. Jaap besloot onmiddellijk zijn geluk te beproeven. Hij liep naar het kasteel toe en blies op de hoorn die bij de ingang hing. Een ogenblik later werd de deur opengedaan door een geweldige reuzin met één oog in het midden van haar voorhoofd.

Zodra Jaap haar zag, draaide hij zich om om weg te lopen, maar de reuzin greep hem beet en sleepte hem het kasteel binnen. "Ha, ha!" lachte ze, "dat had je niet gedacht hè? Nee, nee, ik laat je niet gaan. Ik moet hier toch al veel te hard werken en ik kan best een knechtje gebruiken, net zoals andere dames hebben. Jij kunt voor mij de messen slijpen en de schoenen poetsen en het vuur aanmaken, en je kunt me met van alles helpen als de reus uit is. Als hij thuiskomt, moet ik je verstoppen, anders eet hij je op, zoals hij dat met al mijn andere knechtjes heeft gedaan. En jij ziet eruit als een lekker hapje, m'n jongen." Jaap was erg bang, maar hij deed zijn best er dapper uit te zien en hij besloot er het beste van te maken. "Ik zal u graag helpen mevrouw," zei hij, "maar zou u zo vriendelijk willen zijn mij goed voor uw man te verstoppen, want ik zou niet graag worden opgegeten."

"Zo mag ik het horen," knikte de reuzin tevreden. "Kom hier m'n jongen, kruip in mijn kleerkast, die durft hij niet open te maken. Daar ben je dus veilig." Ze opende een geweldige kast die in de grote kamer stond en deed de deur achter Jaap dicht. Het sleutelgat was zo groot, dat er genoeg frisse lucht door binnen kwam en Jaap kon alles zien wat er in de kamer gebeurde. Na enige tijd hoorde hij zware voetstappen op de trap en een bulderende stem zong:

Ting-tang-tongetje
Ik ruik een sappig jongetje!
Is hij levend, is hij dood,
Ik smeer hem vrolijk op mijn brood!

"Vrouw," riep de reus, "er is een jongetje in huis. Ik ruik hem. En ik wil hem bij m'n ontbijt!" - "Je wordt oud," riep de reuzin terug, "dat is een lekkere verse olifantebiefstuk die je ruikt. Ga zitten en eet je bord leeg." En ze zette een reusachtig bord met dampend vlees voor hem neer. De reus vond het zo lekker, dat hij helemaal vergat dat hij een jongetje had geroken. Na het ontbijt ging hij een wandeling maken en de reuzin haalde Jaap uit de kast. De hele dag was hij druk bezig, maar de reuzin gaf hem allerlei lekkere hapjes. En toen het avond werd, stopte zij hem weer in de kast. De reus kwam thuis voor het avondeten en Jaap keek naar hem door het sleutelgat. Met stomme verbazing zag hij hoe de reus een hele wolfspoot en een half haantje tegelijk in zijn enorme mond stak. Toen het eten op was, vroeg de reus zijn vrouw hem de kip te brengen die de gouden eieren legde.

"Hij doet het nog net zo goed als toen die miezerige ridder nog leefde," zei hij tevreden, "ik geloof zelfs dat de eieren nog iets zwaarder zijn dan toen."

De reuzin liep de kamer uit, maar al gauw kwam ze weer terug met een klein bruin kippetje, dat ze voor haar man op tafel zette. "Alsjeblieft," zei ze, "en als je het niet erg vindt dan loop ik nog even een eindje om." - "Je doet maar," zei de reus, "dan kan ik even een uiltje knappen." Toen pakte hij de kip en zei: "Leg!" En meteen legde de kip een gou-den ei. "Leg!" zei de reus weer. En daar kwam er nog een. "Leg!" zei hij voor de derde keer. En weer rolde er een gouden ei over de tafel. Jaap wist nu zeker dat dit de kip was, waarover de fee hem verteld had.

De reus zette de kip op de grond en viel bijna dadelijk in slaap. Hij snurkte zo hard dat het wel leek of het onweerde.

Toen Jaap zeker wist dat de reus diep in slaap was, duwde hij de deur van de kast open en kroop eruit. Op z'n tenen sloop hij door de kamer, pakte de kip en holde weg. De keukendeur stond gelukkig aan. Jaap deed hem open en sloot en grendelde hem achter zich.

Toen vluchtte hij naar het topje van de bonestengels. Zo snel als zijn voeten maar wilden bewegen, klom hij naar beneden.

Zijn moeder huilde van blijdschap toen ze hem zag. Ze was zo bang geweest dat de feeën hem hadden meegenomen of dat de reus hem te pakken had gekregen. Voor die reus had ze steeds heimelijk in angst gezeten. Maar Jaap gaf haar de kip en vertelde alles. Zijn moeder was erg blij met de kip, want nu waren hun zorgen voorbij.

Op een dag dat zijn moeder naar de markt was, klom Jaap opnieuw langs de bonestengels naar het kasteel van de reus. Maar eerst verfde hij zijn haar in een andere kleur en hij vermomde zich een beetje. De oude reuzin herkende hem niet en sleepte hem, net als de eerste keer, het kasteel binnen om haar te helpen met het werk. Maar ze hoorde haar man aankomen en verstopte hem weer in de kleerkast. Ze had er geen vermoeden van, dat hij dezelfde jongen was die de kip had gestolen. Toen kwam de reus de kamer binnen en hij zong weer:

Ting-tang-tongetje
Ik ruik een sappig jongetje!
Is hij levend, is hij dood,
Ik smeer hem vrolijk op mijn brood!

"Onzin," zei de vrouw, "we eten vanavond een gebraden os, dat ruik je. Ga zitten, dan doe ik het eten op." De reus ging aan tafel zitten en zijn vrouw bracht op een grote schaal de os binnen. Verbijsterd zag Jaap, dat ze de botten afkloven alsof het een kippetje was. Toen ze klaar waren met eten stond de reuzin op en zei: "Wel, m'n lieve reus, ik wil op mijn kamer graag een boek uitlezen. Als je me nodig hebt dan roep je maar."

"Breng me nog eerst even de geldzakken," zei de reus. "Voor ik ga slapen wil ik mijn goudstukken tellen." De reuzin bracht twee grote zakken binnen en zette ze naast haar man neer. "Alsjeblieft," zei ze, "dat is alles wat er nog van het geld van de ridder over is. Als het op is, zul je een nieuw kasteel moeten gaan stelen."

"Dat zal niet gebeuren, als ik daar iets aan kan doen," zwoer Jaap bij zichzelf. Toen zijn vrouw de kamer uit was, pakte de reus handenvol goudstukken, telde ze en maakte er stapeltjes van, tot het hem begon te vervelen. Toen deed hij alles terug in de zakken, leunde ge-makkelijk in zijn stoel achterover en viel in slaap. Hij snurkte zo hard dat hij elk ander geluid overstemde.

Jaap kroop weer zachtjes uit de kast, nam de zakken met goudstukken - die echt van hem waren, daar de reus ze van zijn vader had gestolen - en vluchtte de deur uit. Nadat hij met veel moeite langs de bonestengels naar beneden was geklauterd, legde hij de zakken met goud voor zijn moeder op tafel. Ze was net uit de stad teruggekomen en zat te huilen omdat ze Jaap niet thuis had gevonden. "Alstublieft moeder, hier zijn vaders goudstukken." - "Oh, Jaap je bent zo'n lieve jongen, maar ik wilde dat je niet zo gevaarlijk deed. Waarom heb je dat nu weer gedaan?" En Jaap vertelde haar alles. Zijn moeder was erg blij met het geld, maar ze wilde niet dat hij voor haar zulke gevaarlijke toeren uithaalde.

Maar na verloop van tijd besloot Jaap opnieuw naar het kasteel van de reus te gaan. Weer beklom hij de bonestengels en weer blies hij op de hoorn bij de poort. De reuzin deed open. Het was een oliedomme vrouw, want ze herkende Jaap niet. Wel aarzelde ze even voor ze hem binnenliet, want ze was bang opnieuw bestolen te wor-den. Maar Jaaps jonge gezicht zag er zo onschuldig uit, dat ze hem vroeg binnen te komen. En weer verstopte ze hem in de kleerkast. Na enige tijd kwam de reus thuis en zodra hij binnen was, zong hij:

Ting-tang-tongetje
Ik ruik een sappig jongetje!
Is hij levend, is hij dood,
Ik smeer hem vrolijk op mijn brood!

"Jij domme oude reus," zei zijn vrouw, "je ruikt alleen maar het schaap dat ik vandaag gebraden heb." De reus ging aan tafel zitten en zijn vrouw bracht hem een heel schaap. Hij at het achter elkaar op en zei toen: "Breng mij de harp, zodat ik naar een muziekje kan luisteren terwijl jij je wandelingetje maakt." De reuzin gehoorzaamde en bracht een prachtige harp binnen. Hij was bezet met diamanten en robijnen, en de snaren van goud.

"Dit is een van de mooiste dingen die ik de ridder heb afgepakt," zei de reus, "ik ben dol op muziek en mijn harp is een trouwe dienaar." Hij trok de harp naar zich toe en zei: "Speel!" en de harp speelde zacht een weemoedige melodie. "Iets vrolijkers," beval de reus. En de harp speelde een vrolijk wijsje. "En nu een slaapliedje," loeide de reus. En de harp speelde een slaap-liedje, waarbij de reus snurkend in slaap viel.

Jaap kwam zachtjes uit de kast en sloop naar de keuken om te zien of de reuzin werkelijk was uitgegaan. Hij vond niemand en zette de deur vast op een kiertje. Toen ging hij de kamer van de reus weer binnen, greep de harp en rende ermee weg. Maar toen hij over de drempel sprong, riep de harp luidkeels: "Heer, heer!" De reus werd wakker. Met een angstaanjagend gebrul sprong hij uit zijn stoel en met twee stappen was hij bij de deur.

Jaap kon erg hard lopen en hij ging er als de wind vandoor. Onder het lopen praatte hij tegen de harp, want hij zag dat het een toverharp was. Hij vertelde hem dat hij de zoon was van diens vroegere meester, de ridder.

Hoe hard Jaap ook rende, de reus haalde hem in. Hij stak zijn hand al uit om Jaap te grijpen, maar net op dat moment struikelde hij over een steen en sloeg languit tegen de grond. Jaap bereikte de bonestengels net op tijd en liet zich naar beneden glijden. Maar toen hij met een plof in zijn moeders tuin terecht kwam, zag hij dat de reus ook al langs de stengels naar beneden begon te klimmen.

"Moeder, moeder," riep Jaap, "vlug, geef me de bijl!" Zijn moeder kwam aansnellen met de bijl in haar hand en met één geweldige slag hakte Jaap alle bonestengels door. Allemaal, op één na.

"Achteruit moeder," riep Jaap. Dat deed ze gelukkig, want op het moment dat de reus zich angstig vastklemde aan de laatste bonestengel, hakte Jaap die stengel door en sprong ook achteruit. Met een geweldige dreun stortte de reus naar beneden. En zo kwam hij aan zijn eind.

Voor Jaap en zijn moeder van de schrik bekomen waren, stond er een prachtige dame voor hen. "Jaap," zei ze, "je hebt je gedragen zoals de zoon van een dappere ridder past. Je verdient dat je je erfdeel terugkrijgt. Begraaf de reus, ga nog eens naar boven en dood ook de reuzin." - "Maar ik kan niet zomaar iemand doodmaken als ik niet met hem aan het vechten ben," zei Jaap, "en zeker geen vrouw. Bo-vendien is de reuzin altijd erg vriendelijk tegen me geweest." De fee glimlachte. "Van jou had ik niet anders verwacht," zei ze, "maar ga toch terug naar het kasteel en doe wat je het beste lijkt."

Jaap vroeg de fee hem de weg naar het kasteel te wijzen, want de bonestengels waren er nu niet meer. De fee bood aan hem er in haar koets, die door twee pauwen getrokken werd, naar toe te brengen. Jaap bedankte haar en klom in de koets. Het was een lange rit, maar eindelijk kwamen ze bij een dorpje dat aan de voet van een heuvel lag. Daar vonden ze een groep mensen, die er ellendig uitzagen. De fee liet de koets stoppen en sprak de mensen toe.

"Beste vrienden," zei ze, "de wrede reus die jullie al die tijd heeft onderdrukt en al jullie vee heeft opgegeten, die is dood! Dank zij deze jongeman, de zoon van jullie vroegere, vriendelijke meester, de ridder." De mensen juichten en drongen naar voren om Jaap te zeggen, dat ze hem even trouw zouden dienen als ze dat vroeger zijn vader hadden gedaan. Toen vroeg de fee iedereen haar te volgen naar het kasteel. En dat deden ze. Jaap blies weer op de hoorn bij de ingang en vroeg binnengelaten te worden. De reuzin had vanuit de toren van het kasteel door een schietgat de menigte zien aankomen. Ze was erg bang, want ze begreep wel dat haar man iets overkomen was. Toen ze snel de trappen wilde afdalen, struikelde ze over haar jurk en ze stortte naar beneden.

Toen de mensen buiten merkten dat de deur gesloten was, namen ze koevoeten en breekijzers en braken de deur open. In de hal was niemand te zien, maar toen ze het kasteel verder binnendrongen, von-den ze het lichaam van de dode reuzin onderaan de trap.

En zo nam Jaap het kasteel in bezit. De fee bracht hem zijn moeder, met de kip en de harp. Jaap liet de reuzin begraven en deed zijn uiterste best om de mensen te helpen die zo lang door de reus waren onderdrukt en bestolen. Voordat zij weer naar Sprookjesland vertrok, vertelde de fee aan Jaap dat zij de slager met de wonderbonen had gestuurd, omdat ze wilde weten wat voor soort jongen hij was. "Als je alleen maar naar de geweldige bonestengels had gekeken," zei ze, "dan had ik je gelaten waar het noodlot je neergezet had en alleen de koe aan je moeder teruggegeven. Maar je hebt bewezen een dappere en ondernemende jongen te zijn en daarom, verdiende je een beter lot. Toen je de bonestengels beklom, beklom je de ladder van voorspoed en geluk."

En toen nam ze afscheid van Jaap en zijn moeder.

EINDE