Heel lang geleden leefde er een keizer die zo gek was op nieuwe kleren dat hij al zijn geld aan kleding uit gaf. Zijn enige ambitie was het om de mooiste kleding te hebben van het hele land. Hij gaf niks om zijn soldaten en om theater gaf hij al helemaal niks. Het enige wat hij deed was iedere dag nieuwe kleren te kopen van de mooiste stoffen en deze te showen aan zijn onderdanen. Hij had ieder uur van de dag een nieuwe jas aan en zoals andere koningen en keizer in hun troonzaal zaten zo zat de keizer altijd in zijn kleedkamer.
Zijn hoofdstad waar hij zijn paleis had was een mooie stad en zijn onderdanen waren erg gelukkig, en de mensen kwamen van heinde en verre naar zijn hoofdstad.
Op een dag kwamen er echter 2 zwendelaars naar zijn hoofdstad die verkondigde dat zij wevers waren en de mooiste stoffen konden maken van de hele wereld. De kleuren en patronen waren niet alleen de mooiste en prachtigste die er maar te krijgen waren, maar de kleding die ervan gemaakt werd had ook de bijzondere eigenschap dat iedereen die niet geschikt was voor zijn beroep of te dom was de kleding niet kon zien.
“Dat moeten wel prachtige stoffen zijn” dacht de keizer. “Als ik hiervan kleding liet maken dan had ik niet alleen de mooiste kleren die er maar zijn, maar kan ik ook zien wie er niet geschikt is voor zijn beroep en wie er slim genoeg zijn om mij bij te staan.”
“Ik moet onmiddellijk kleding door hun laten maken.” Hij gaf de zwendelaars een grote som geld en zodat zij meteen aan het werk zouden gaan.
De zwendelaars zetten twee weefmachines neer en begonnen meteen aan het werk te gaan. Ze vroegen om de fijnste zijde en het fijnste gouddraad en deden net of ze hiermee aan het werk gingen tot laat in de nacht.
“Ik zou graag willen weten hoever ze met mijn kleding zijn” dacht de keizer ‘s avonds. Maar hij voelde zicht niet helemaal op zijn gemakt vanwege de bijzondere eigenschap dat iemand die niet geschikt was voor zijn beroep of ambt, de kleding niet kon zien. Persoonlijk was hij van mening dat hij heel erg geschikt was als keizer en niks te vrezen had, maar besloot hij toch om eerste iemand anders naar de zwendelaars te sturen om te zien hoe het werk opschoot.
Iedereen in de stad was inmiddels ook al op de hoogte over de eigenschap en waren erg benieuwd hoe stom of ongeschikt hun buren en kennissen waren.
“Ik zal mijn oude, betrouwbare en eerlijke minister naar de wevers sturen” dacht de keizer. “Hij kan het beste beoordelen hoe de kleding eruit ziet, want hij is intelligent en niemand doet zijn werk beter dan hij.”
De goede oude minister ging naar de kamer van de zwendelaars en zag ze aan het werk bij het lege weefgetouw. “Mijn hemel” dacht hij, en opende zijn ogen wijd open, “ik kan helemaal niks zien” maar hij zei niks. De beide zwendelaars verzochten hem om dichterbij de komen en vroegen hem of hij kon genieten van de prachtige kleuren en patronen en wezen op het lege weefgetouw.
De arme, oude minister deed zijn uiterste best, maar hij kon niks zien, want er was ook niks te zien. “Ach nee” dacht hij “kan ik zo stom zijn? Ben ik ongeschikt voor mijn ambt? Ik zou dat nooit gedacht hebben en niemand mag het weten. Zou ik echt niet deugen voor mijn ambt? Nee ik kan en mag niet zeggen dat ik niks kan zien!!”
“Heeft u niks te zeggen mijnheer de minister?”, zei één van de zwendelaars terwijl hij deed of hij druk aan het wezen was.
“Oh euh ja het is heel heel erg mooie, de prachtigste stof die ik ooit gezien heb” zei de oude minister. “Wat een mooie patronen en werkelijk schitterende kleuren. Ik zal de keizer zeggen hoe prachtig de stof is”
“Wij zijn blij dat te horen,” zeiden de twee zwendelaars, en beschreven hem de kleuren en de patronen. De oude minister lette goed op zodat hij aan de keizer kon uitleggen hoe de stoffen eruit zagen en hij niet door de mand zou vallen als de keizer de kleding zou zien.
De zwendelaars vroegen nu om meer geld, zijde en gouddraad, die ze nodig zouden hebben voor het weven. Zij hielden alles echter voor zichzelf en bleven doen alsof ze met echt gouddraad en zijde bezig waren op de weefgetouwen.
Kort hierna stuurde de keizer nog een eerlijke hoveling naar de wevers om te kijken hoe ver ze waren en of ze al bijna klaar waren. Net als de oude minister keek en keek de hoveling maar hij kon niks zien, want er was niks.
“Is het geen prachtige stof?” vroegen de twee zwendelaars ook nu weer. En zij vertelde ook nu weer hoe de stof eruit zou zien en welke kleuren de stof had.
“ik ben niet dom” dacht de man “Het zal dus wel de opdracht zijn waar ik niet geschikt voor ben en verder nik. Maar ik mag niks laten weten”. Hij prees dus maar de stof die hij niet zag en uitte zijn bewondering over de mooie kleuren en fijne patronen. “Het ziet er prachtig uit,” zei hij tegen de keizer.
Iedereen in de stad sprak over de prachtige stof met de prachtige kleuren en patronen omdat ze niet voor elkaar onder wilden doen.
Nu wilde de keizer zelf ook gaan kijken, terwijl de stof nog op het weefgetouw zou zitten. Met een aantal hovelingen, inclusief de twee die al geweest waren, ging hij naar de twee slimme zwendelaars, die nu zo hard werkten als ze konden maar zonder draad te gebruiken.
“Is het niet prachtig?” zeiden de oude minister en de hoveling die al geweest waren. “Uwe Majesteit zal wel genieten van de schitterende kleuren en patronen.” En toen wezen ze op het lege weefgetouw, want ze dachten dat de andere het doek wel konden zien.
“Wat is dit??”dacht de keizer, “Ik zie helemaal niks. Dit is verschrikkelijk! Ben ik dom? Ben ik ongeschikt om keizer te zijn? Dat zou het vreselijkste zijn wat mij zou kunnen overkomen!
De keizer liet echter niks merken “Echt,”” zei hij tegen de wevers, “Uw stoffen hebben mijn meest genadige goedkeuring,” en knikte tevreden en keek naar het lege weefgetouw, want hij zou nooit toegeven dat hij niks zag. Als zijn bedienden die bij hem waren keken en keken en zagen ook niks, en hoewel zei niks zagen, zeiden zij net als de keizer “Het is heel mooi”. Alle adviseerde hem om de nieuwe prachtige stoffen te gebruiken om de meest prachtige kleren van de maken en om deze aan te trekken tijdens de grote optocht die binnenkort zou plaatsvinden.
“Het is echt de meest prachtige stof die wij gezien hebben” zeiden alle hovelingen en iedereen leek te zijn opgetogen. De keizer benoemde ook meteen de twee zwendelaars tot de ‘keizerlijke hofwevers’
De hele nacht voorafgaande aan de dag waarop de optocht zou plaatsvinden, deden de zwendelaars of zij van de stoffen een prachtig kostuum voor de keizer aan het maken waren. Ze gebruiken meer dan zestien kaarsen zo lang gingen ze door tot diep in de nacht. Mensen die langs liepen moest geloven dat zij ook echt aan het werk waren dus dezen ze alsof ze met het doek in de weer waren. Ze zwaaide met grote scharen in de lucht en naaide met naalden zonder draad en aan het begin van de ochtend zeiden zij, “De nieuwe kleren voor de keizer zijn nu klaar”
De keizer en zijn baronnen kwamen toen de zaal in en de zwendelaars hielden hun armen omhoog alsof ze de kleren in hun handen hadden. “Dit is de jas,”en “Hier is de mantel”. “Dit is de broek” en ga zo maar door. “Ze zijn allemaal zo licht als een spinnenweb, en men heeft het gevoel alsof je helemaal niks aan hebt op het lichaam, maar dat is juist de schoonheid ervan.”
“ Inderdaad !” zeiden alle hovelingen, maar zij konder helemaal niks zien, want er was niks te zien.
Als u zich wilt uitkleden uwe Majesteit,” zeiden de zwendelaars, “Dan helpen wij uwe Majesteit met aankleden van uw nieuwe kleren voor de spiegel?”
De Keizer werd uigekleed en de zwendelaars deden alsof ze hem de nieuwe kleren aantrokken en de keizer bekeek zich de hele tijd van alle kanten.
“Ze staan u prachtig! En ze passen u ook echt perfect” zei iedereen. “Wat een mooie patronen! En wat een mooie kleuren! Het zijn echt prachtige kleren!”
De ceremoniemeester kwam binnen en zei dat de dragers van de sleep klaar stonden voor de optocht.
“Ik ben er klaar voor,” zei de keizer. “Heb ik geen fantastische kleren aan?” en hij draaide voor de spiegel heen en weer zodat de mensen dacht dat hij zichzelf stond te bewonderen.
De kamerheren, die de sleep zouden dragen, gingen met hun handen uitgestrekt naar de grond alsof ze de sleep oppakte. Zij wilden ook niet graag dat de mensen dachten dat zij niks konden zien dus deden ze maar alsof ze de sleep optilde.
De keizer marcheerde door de stad in de optocht en alle die hem zagen in de straat en uit het raam riepen: “Inderdaad. De nieuwe kleren van de keizer zijn echt ongelovelijk mooi. En wat een mooie sleep. En hoe goed de kleding hem past” Niemand wilde de andere laten merken dat zij niks zagen, want dan zouden ze niet geschikt zijn en dom. Nog nooit was de keizer zo bewonderd om zijn kleren.
“Maar hij heeft helemaal niks aan,” zei een klein kind eindelijk. “Goede hemel! luister naar de stem van een onschuldig kind,” zei de vader, en hij fluisterde het tegen de andere wat het kind had gezegd. Het hele volk zag toen eindelijk hoe zij bezwendeld waren en riepen toen: “Hij heeft helemaal niks aan!” Dit maakte diepe indruk op de keizer want het werd hem eindelijk duidelijk dat zij gelijk hadden. Maar hij dacht bij zichzelf “nu moet ik ook tot het einde van de optocht volhouden.” En met veel waardigheid schreed hij verder of er niks aan de hand was en de hovelingen liepen ook met nog meer waardigheid als voorheen achter hun keizer aan.
EINDE